Samenstelling Bigband
In de tweede helft van de 20e eeuw evolueerde de bigband naar een standaard met 17 instrumenten. Het instrumentarium bestaat typisch uit vijf saxofoons (meestal twee alten, twee tenoren en een bariton), vier trompetten, drie of vier trombones (vaak met inbegrip van een bastrombone) en een vierkoppige ritmesectie, bestaande uit drums, akoestische bas of elektrische bas, gitaar en piano .
Er komen echter heel wat varianten voor in dit instrumentarium. Zo zullen componisten, arrangeurs en bandleiders soms gebruikmaken van secties met meer of minder spelers. Ook worden soms aanvullende instrumenten gebruikt zoals trombone, bariton, hoorn / euphonium, vibrafoon, basklarinet, Franse hoorn, tuba, banjo, accordeon en strijkers (viool, altviool, cello). Ook sluiten zich mannelijke en vrouwelijke vocalisten aan als het arrangement daar om vroeg (zie hier een aantal voorbeelden).
Daarnaast wordt van de muzikanten vaak verwacht dat ze, als dat nodig is, op andere instrumenten kunnen overschakelen. Zo zullen saxofonisten partijen van andere houtblazers moeten kunnen spelen, bijvoorbeeld op dwarsfluit, klarinet, sopraansax of basklarinet, en trompetspelers moeten soms bugel spelen. In sommige ritmesecties is de gitarist weggelaten. Spelers in de ritmesectie kunnen dan worden gevraagd om akoestische of elektrische instrumenten te bespelen. Ook andere ondersteunende percussie-instrumenten kunnen worden toegevoegd, zoals koebellen, conga's, tamboerijnen, of triangels.
Bron en meer informatie
Wikibooks